Het concept ‘Zone van de Naaste Ontwikkeling’ in een theaterles

80 jaar geleden overleed op 38-jarige leeftijd één van de belangrijkste denkers in de ontwikkelingspsychologie – Lev Vygotsky – aan tuberculose, een ziekte waar hij al een paar jaar aan leed. Met zijn focus op de ontwikkelingsinvloeden van de maatschappij was hij een kind van zijn tijd en plek: het marxistische Rusland. Eén van de meest bruikbare begrippen uit zijn theorie is dat van de ‘zone van naaste ontwikkeling’. Vygotsky definieert die zone als ‘de afstand tussen een probleem dat een kind op bepaald moment in zijn ontwikkeling zelfstandig kan oplossen en een probleem dat datzelfde kind op datzelfde moment kan oplossen met begeleiding van een volwassene of ouder kind.’. Niet de beschrijving van de ‘huidige’ fase van ontwikkeling dus, zoals bij Piaget of Erikson, maar wel de beschrijven van ‘ontwikkelingspotentie’. Stel een bal ligt op een berg. Net niet op de punt. Dan zou Piaget dat omschrijven als ‘de bal ligt op de berg’ en Vygotsky als ‘de bal kan met een klein duwtje van de berg rollen’.

Vygotsky verzette zich daarmee – in goede marxistische traditie – tegen de ‘testcultuur’ van de toenmalige ontwikkelingspsychologie. Ook vandaag is er nog een zeer grote focus op ‘testing’ en op een vermeende absolute waarde van psychologische testen, zoals bv een IQ-test. De IQ test was nochtans oorspronkelijk door Pinel ontwikkeld om onderwijsvoortgang te meten en was geenszins bedoeld om gebruikt te worden als een statisch beeld, een ‘foto’ van de intelligentie. Ook vandaag, en zeker in de context van onderwijs en dus ook van theaterpedagogie, is het veel interessanter om de potentiële ontwikkeling in het vizier te nemen dan de stand van zaken.

Om een kind (of een volwassene) aan te spreken in zijn ‘zone van de naaste ontwikkeling’ is het zoeken naar een uitdaging (of probleem) die het kind net niet aan kan. Net buiten zijn bereik, maar wel haalbaar. Zet de uitdaging te laag en de cursist is verveeld of voelt geen reden om zijn best te doen (de kwaliteit is nl geplafonneerd door de opdracht en niet door de eigen prestatie). Zet de uitdaging te hoog en de cursist geraakt gefrustreerd en ook dat leidt tot allerlei vormen van ‘acting out’ zoals onnozel doen, afhaken, kwaad worden, blokkeren, enzovoort.

Specifiek in de context van een theaterles blijkt dat we met die zone moeten rekening houden op meer dan één gebied. Voor de hand liggend is om te denken aan de concrete vaardigheid die je in de les wil aanleren. Maar ook op het vlak van veiligheid (“heb ik voldoende durf om de opdracht uit te voeren?”) en op het vlak van ideeënrijkdom en verbeelding (“heb ik wel een idee?”) moet de docent proberen inschalen op het niveau van de cursist, of beter gezegd, net er boven.

Een meer complexe opdracht of scène, die te ver buiten de zone van naaste ontwikkeling ligt, kan slim getackeld worden door deelopdrachten of tussenstappen te creëren, die elk op zich wel in de zone of ‘leerschil’ liggen.

Plaats een reactie